Nieuwsbericht

De drie knelpunten in het jongerenwerk

Chris Bos
18 december 2018 | 3 minuten lezen

In het kader van zijn master Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit deed Herwin Horst voor Sociaal Werk Nederland onderzoek naar mogelijke én daadwerkelijke knelpunten in het huidige jongerenwerk in Nederland. ‘Ik ben begonnen met literatuuronderzoek, onder meer de theorie van Hasenfeld over de Human Service Organization, die van Lipsky over Street Level Bureaucracy en verder literatuur over publieke professionals. Dus dat is het inhoudelijke kader.’
Voor praktijkverhalen klopt aan bij vertegenwoordigers van drie gemeenten en het jongerenwerk aldaar: Nijmegen en Bindkracht 10, Rotterdam en Jeugd op Zuid/ Stedelijk team Jongerenwerk (STJ), en Zwolle en Travers. Uiteindelijk ontdekte hij zo drie knelpunten waar het jongerenwerk zowel in theorie als in praktijk mee kampt:

  • conflicterende verwachtingen
  • tekort aan middelen
  • dubieuze indicatoren

Conflicterende verwachtingen
De betrokken partijen kijken iedere vanuit een eigen visie naar het jongerenwerk. Herwin Horst: ‘En dat leidt regelmatig tot onduidelijkheid of zelfs een conflict. Verwachtingen vanuit de gemeente als opdrachtgever naar het jongerenwerk worden bovendien niet altijd als eenduidig ervaren.’
Het tweede knelpunt betreft een tekort aan middelen. ‘Of liever gezegd: een tekort aan jongerenwerkers en een tekort aan vakkundigheid onder jongerenwerkers. De eerste oorzaak heeft er volgens respondenten vooral mee te maken dat het lastig is om te bepalen hoeveel jongerenwerkers je binnen een gemeente nodig hebt. Bovendien is er een discrepantie tussen enerzijds vaak nogal algemene opleidingen en anderzijds de complexiteit van het jongerenwerk. Daardoor is de vakkundigheid van (nieuwe) jongerenwerkers niet zonder meer gewaarborgd.’
Daarnaast speelt volgens enkele geïnterviewden een aantal jongerenwerk-gerelateerde factoren een rol in een hoog verloop en tekort aan jongerenwerkers.

‘Eén ingewikkelde hulpvraag kan meer tijd kosten dan vijf simpele. Dus ik kan inzetten op een jongere met veel problemen, terwijl een andere jongerenwerker in dezelfde tijd vijf jongeren helpt waar het relatief goed mee gaat. Wat is dan beter? Waar heb je meer aan?’

‘De vraag is ook hoe je plausibel kunt maken dat een interventie heeft bijgedragen aan een bepaald resultaat. Er zijn zoveel determinanten die een rol spelen. Wanneer je oorzaak en gevolg aan elkaar wil plakken, moet je soms erg forceren.’

Effect lastig te bepalen
Het derde knelpunt heeft te maken met het effect van jongerenwerk. Herwin Horst: ‘Wat jongerenwerkers in de praktijk doen hangt doorgaans af van de aard van de hulpvraag. Vaak is maatwerk geboden.’ Alleen daardoor a; is het lastig om het effect van jongerenwerk als geheel te meten met kwantitatieve indicatoren, is de ervaring van de geïnterviewden. ‘Als die toch worden toegepast leidt dat vaak tot een vertekende, onvolledige of zelfs ronduit verkeerde weergave van de resultaten van het jongerenwerk.’

Betere, gerichte training
Herwin Horst komt gelukkig ook met oplossingsrichtingen voor de gevonden knelpunten:

  • versterken van het professioneel vermogen van jongerenwerkers
  • kweken van begrip en onderling vertrouwen
  • indicatoren afstemmen

Hoe kun je het tekort aan voldoende opgeleide jongerenwerkers aanvullen? Herwin Horst: ‘Onder meer door betere, gerichte opleiding en training. En sociaalwerkaanbieders kunnen zelf hun jongerenwerkers verder opleiden.’

‘De gemeente zou het niet belangrijk moeten vinden wat ik precies doe; het zou fijn zijn als ze ervan uitgaan dat ik zicht heb op de wijk waarin ik werk en dat ik deskundig genoeg ben om de middelen in te zetten waarvan ik denk dat ze noodzakelijk zijn.'

Een tweede oplossing is het kweken van begrip en onderling vertrouwen tussen het jongerenwerk, gemeente en andere netwerkpartners. ‘Dat kan bijdragen aan een scherpere profilering van het jongerenwerk; bovendien kun je zo de onderlinge verwachtingen beter op elkaar afstemmen.’

De laatste oplossing betreft dubieuze indicatoren. ‘Door niet star vast te houden aan bepaalde prestatie-indicatoren kun je de jongerenwerker de ruimte bieden die hij nodig heeft om zijn werkzaamheden uit te voeren in de complexe omgeving van het jongerenwerk. En als je samen met de professionals zelf indicatoren opstelt kun je ook  werken aan betekenisvolle, praktisch hanteerbare indicatoren die maken dat het eigenaarschap van jongerenwerkers over de prestatie-indicatoren wordt vergroot.’

'Het is prima om op basis van kwantitatieve gegevens gesprekken te voeren, zolang die gegevens niet als enige waarheid beschouwd worden.’

Landelijk niveau?
Vanwege het kleine aantal onderzochte jongerenwerkorganisaties en gemeenten is het natuurlijk onmogelijk om uitspraken te doen op landelijk niveau, stelt Herwin Horst. ‘Maar ik denk dat het wel raadzaam is om in de toekomst onderzoek te doen in hoeverre deze drie knelpunten en oplossingen elders in het jongerenwerk relevant zijn. Op basis daarvan kun je richtlijnen formuleren voor het zo goed mogelijk functioneren en positioneren van het jongerenwerk binnen het gemeentelijk jeugdbeleid.’