Nieuwsbericht

CPB: eerder beginnen met voorschoolse educatie om kansenongelijkheid tegen te gaan.

Chris Bos
9 maart 2020 | 7 minuten lezen

Ongelijke kansen leiden tot gemiste kansen voor kinderen én voor de economie. Dat schrijft het CPB en een beschouwing in het Centraal Economisch Plan 2020. Hieronder de hele beschouwing.

Ongelijke kansen zijn gemiste kansen

Vrijwel iedereen is voor gelijke kansen, maar dat ideaal wordt niet bereikt. ‘Je afkomst mag niet je toekomst bepalen.’ ‘Want alle kinderen verdienen een even goede start.’ Deze zinnen stonden bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen in de partijprogramma’s van respectievelijk SP en VVD. Dit suggereert brede consensus over de wenselijkheid van gelijke kansen voor iedereen. Maar ondanks dat gedeelde ideaal maakt het nog altijd uit in welk gezin je geboren wordt. Een kind van wie de ouders een inkomen hebben dat tot de laagste 20% behoort, heeft minder kans zelf een inkomen te verwerven dat tot de hoogste 20% behoort. Nederland scoort internationaal weliswaar redelijk goed – in de VS wordt de krantenjongen al lang geen miljonair meer – maar bijvoorbeeld Canada en Zweden slagen er beter slagen om van dubbeltjes kwartjes te maken. En met het voorbehoud dat er niet veel datapunten zijn: er is enige reden tot zorg over de ontwikkeling, tien jaar eerder was de kans nog wat groter.

De kansen zijn te beïnvloeden: nurture speelt een belangrijke rol naast nature.
Talenten, persoonskenmerken en gezondheid zijn deels genetisch bepaald, maar dat geeft niet de doorslag voor toekomstig inkomen, zoals de spreiding tussen verschillende landen hierboven ook al suggereert. Voor de uitkomsten van kinderen met gelijke intellectuele capaciteiten en gezondheid maakt het uit in wat voor gezin ze opgroeien. Uit studies naar binnenlandse adopties blijkt dat het inkomen van kinderen veel meer wordt bepaald door de adoptieouders dan door de biologische ouders. Een migratieachtergrond heeft ook een negatief effect op de inkomenspositie van kinderen, ook als gecorrigeerd wordt voor het inkomen van de ouders.

Ook de buurt waarin een kind opgroeit heeft invloed op het inkomen dat het later bereikt. Studies naar gezinnen die vanuit een kansarme buurt naar een betere buurt verhuizen, laten zien dat het latere inkomen van de kinderen daarvan profiteert. Hoe jonger een kind verhuist, des te groter het effect. Dat dit soort buurteffecten niet ligt aan een verbeterde financiële positie van de ouders, blijkt uit een studie in de VS waarbij willekeurige gezinnen is aangeboden om te verhuizen naar een betere buurt. Dit had een aanzienlijk positief effect op het latere inkomen van de kinderen uit deze gezinnen, maar niet op dat van de volwassenen.

Het inkomen van de ouders neemt niet alleen financiële barrières weg
Uiteraard hebben ouders met een hoger inkomen meer mogelijkheden hun kind financieel te ondersteunen, bijvoorbeeld door bijles of huiswerkbegeleiding in te kopen of studiekosten te betalen. Maar bemiddelde ouders verschillen ook in de niet-financiële ondersteuning die ze hun kind kunnen bieden, denk bijvoorbeeld aan taalvaardigheid, hulp bij studiekeuze, inzet van hun netwerk en het leren van ‘hoe het heurt’, van de ongeschreven regels die een rol spelen in bijvoorbeeld de latere werkomgeving. Bij kinderen met een migratieachtergrond kunnen deze factoren versterkt worden door taalproblemen of een grotere culturele afstand. De invloed van een goede buurt kan zich manifesteren via de voorbeeldfunctie: een gezonde leefstijl, rolmodellen, normen en waarden.

Zelfs al voor de geboorte lijkt er een relatie te zijn tussen de sociaaleconomische positie van de ouders en de kansen van het kind
Moeders die roken tijdens de zwangerschap, hebben meer kans op een kind dat te klein is bij geboorte of te vroeg geboren wordt, een kind met een lager IQ of een kind met aangeboren aandoeningen. Roken tijdens de zwangerschap komt in Nederland veel vaker voor bij laagopgeleide vrouwen dan bij hoogopgeleide vrouwen (22% versus 1% in 2015). Ook alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan overigens leiden tot vroeggeboorte en ontwikkelingsproblemen en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap komt juist vaker voor onder hoogopgeleide vrouwen dan onder laagopgeleide vrouwen, maar het verschil is veel kleiner (4,6% versus 2,2% vanaf de derde maand).

Op de basisschool is de kans op goed onderwijs voor een kind met rijke ouders aanzienlijk groter
Ondanks de vrije schoolkeuze zijn scholen gesegregeerd naar het opleidings- en inkomensniveau en de migratieachtergrond van de ouders. De meeste ouders kiezen een basisschool in de eigen buurt, waardoor leerlingen met een vergelijkbare sociaaleconomische achtergrond doorgaans bij elkaar in de klas belanden. En waar ouders kiezen voor een school iets minder dicht in de buurt, blijkt dit de schoolpopulatie juist minder divers te maken, gemeten naar inkomen en achtergrond van de ouders. De kans dat kinderen met een sociaaleconomische achterstand zich kunnen optrekken aan meer gefortuneerde klasgenootjes, is dus niet groot. Daar komt nog bij dat het lerarentekort zich concentreert op scholen met veel kinderen van ouders met een laag inkomen. Juist de kinderen voor wie je zou hopen dat school de Great Equalizer is, hebben hierdoor vaker lesuitval, les van minder ervaren of onbevoegde leerkrachten, of les in grotere groepen. Terwijl we juist uit onderzoek weten dat een goede leraar de sleutel is tot kwalitatief goed onderwijs. Hierdoor is het waarschijnlijk dat kinderen uit buurten met een lage sociaaleconomische status een lager eindniveau bereiken in groep 8.

Bij de overgang naar de middelbare school geven inkomen en opleidingsniveau van ouders de kinderen opnieuw een zetje in de rug
In Nederland wordt internationaal gezien op relatief jonge leeftijd geselecteerd naar onderwijsniveau, waarbij het schooladvies van de basisschool bepalend is. Kinderen van hoogopgeleide ouders en kinderen van ouders met een hoog inkomen krijgen een hoger initieel schooladvies, ook als je corrigeert voor hun score op de eindtoets. Dit kan komen doordat docenten rekening houden met de mate waarin het kind financieel of niet-financieel ondersteund kan worden door de ouders, door druk van de ouders, of door (al dan niet bewuste) discriminatie door de docent. En er is nog een effect: als het resultaat op de eindtoets een hoger schoolniveau aangeeft dan het initiële schooladvies, dan heeft het kind recht op bijstelling. De kans dat het schooladvies daadwerkelijk wordt bijgesteld, is hoger voor kinderen van ouders met een hoog inkomen of hoge opleiding, omdat zij vaker om bijstelling vragen.

Kinderen van hoogopgeleide ouders weten dat hogere schooladvies vervolgens ook te verzilveren
Kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen dus een hoger schooladvies bij eenzelfde citoscore. Dan zou je wellicht verwachten dat ze meer moeite hebben dat niveau waar te maken, maar het tegendeel is waar: kinderen van laagopgeleide ouders hebben een grotere kans om alsnog op een lager niveau te belanden. Dat kan komen doordat hoogopgeleide ouders meer belang hechten aan de opleiding of hun kind beter kunnen helpen met huiswerk, mogelijk ook doordat zij financiële middelen hebben om bijles of huiswerkbegeleiding te kopen als het kind dat nodig heeft. Voor kinderen die het niveau wel goed aankunnen, blijkt het bovendien lastig om via het ‘stapelen’ van diploma’s alsnog een hoger niveau te bereiken, steun van de ouders speelt ook daarbij een rol. Hierdoor behalen kinderen van hoogopgeleide ouders uiteindelijk een hoger diploma.

Ook op de arbeidsmarkt doet de invloed van ouders zich gelden
Ouders kunnen bij het betreden van de arbeidsmarkt als ‘kruiwagen’ fungeren door gebruik te maken van hun netwerk. Arbeidsmarktdeelname en arbeidsmarktsucces worden daarnaast beïnvloed door een gezonde levensstijl, die ook van ouder op kind wordt doorgegeven. En er zijn ook indicaties dat de normen en waarden van ouders over werk en uitkeringsafhankelijkheid doorwerken op de volgende generatie. De afhankelijkheid van sociale zekerheid van kinderen hangt samen met uitkeringsafhankelijkheid van ouders, ook als gecorrigeerd wordt voor opleiding en gezondheid. Dit effect is het sterkst voor de afhankelijkheid van een bijstandsuitkering, maar wordt in mindere mate ook gevonden voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

De laatste adem zorgt nog voor extra rugwind, en de ‘warme hand’ helpt ook al mee
Tegen de tijd dat ouders die in staat zijn een erfenis achter te laten overlijden, zijn un kinderen door de stapeling van grotere kansen gemiddeld genomen beter af. Erfenissen komen daardoor terecht bij degenen die dat het minst hard nodig hebben: huishoudens met een hoog vermogen of inkomen hebben meer kans om een erfenis te krijgen. Ouders met voldoende vermogen zetten dat ook steeds vaker in om hun kinderen te ondersteunen bij het kopen van een eerste huis.
Doordat dit geld gebruikt wordt voor de aanschaf van een huis en huiseigenaren op lange termijn meer vermogen opbouwen dan huurders, helpen ouders hun kind zo om ook zelf vermogen op te bouwen. En omdat koopwoningen doorgaans in betere buurten staan, wordt de cirkel opnieuw in gang gezet en profiteert ook de generatie van de kleinkinderen mee.

Wat kunnen beleidsmakers doen?
Dat het sociaaleconomische succes van kinderen door al deze gezins- en buurteffecten wordt beïnvloed, betekent dat er economisch potentieel onbenut blijft. Het betekent ook dat beleid verschil kan maken. Er zijn een paar beleidsrichtingen te onderscheiden. Uiteraard kan de overheid ervoor zorgen dat bestaande voorzieningen geen financiële drempels kennen. Op dit punt is in Nederland al veel goed geregeld, maar aan de marge is nog winst te behalen, bijvoorbeeld door de vrijwillige ouderbijdrage te begrenzen of te helpen bij de kosten van bijles of huiswerkbegeleiding. Ook zou de toegankelijkheid (laagdrempeligheid, maar ook fysieke nabijheid) van zaken als bijles en huiswerkbegeleiding verbeterd kunnen worden. Juist ouders met een sociaaleconomische achterstand weten wellicht niet altijd de juiste wegen te bewandelen, of kunnen de reiskosten minder makkelijk betalen. Naast het wegnemen van barrières kunnen beleidsmakers er bij de vormgeving van beleid rekening mee houden dat sommige maatregelen de kansenongelijkheid juist kunnen vergroten. Gedacht kan worden aan het omdraaien van de eindtoets en het schooladvies, maar ook aan de verruimde schenkingsregeling voor de aankoop van een huis, waar vooral hogere inkomens van kunnen profiteren.

Gelijk behandelen is niet genoeg om gelijke kansen te creëren
Ook als de overheid financiële barrières wegneemt en ervoor zorgt dat het beleid de kansenongelijkheid niet verder vergroot, zal dit de ongelijke kansen niet opheffen, juist doordat de diverse ‘steuntjes in de rug’ die hier zijn beschreven zo’n belangrijke rol spelen. Het is niet eenvoudig om kansarme kinderen hiervoor te compenseren. Het meest kansrijk is waarschijnlijk het verhogen van de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie, en het eerder beginnen met voorschoolse educatie. Beleid dat het ‘stapelen’ van opleidingen makkelijk maakt is eveneens kansrijk, zeker voor kinderen met een migratieachtergrond.
Ook zou het voor leraren aantrekkelijker kunnen worden gemaakt om te gaan werken op scholen in kansarme buurten, door daar beter te belonen, kleinere klassen te creëren, of de leraren meer ontwikkel- en voorbereidingstijd te geven. Dat zijn natuurlijk wel stuk voor stuk maatregelen die met flinke prijskaartjes komen. Maatregelen in de sfeer van drang en dwang zijn ook denkbaar: verplichte deelname aan voor- en vroegschoolse educatie, interventies in de leefstijl, tornen aan de vrije schoolkeuze... zulke maatregelen zullen wellicht nog eerder op politieke bezwaren stuiten dan de dure opties hierboven. Maar wie kansengelijkheid bepleit – en wie doet dat niet? – ontkomt niet aan moeilijke afwegingen. Daarbij is het goed voor ogen te houden dat achter de hier besproken cijfers en mechanismen kinderen schuilgaan die niet hun volledige potentieel bereiken doordat ze daar de kans niet toe krijgen. Ongelijke kansen zijn gemiste kansen, voor het kind en de samenleving als geheel.”