Nieuwsbericht

Pas vanaf 1 januari 2021 ook kinderopvangtoeslag bij langdurige ziekte partner

3 december 2019 | 1 minuut lezen

Naar schatting hebben duizenden gezinnen geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat een van de ouders langdurig ziek thuis zit. Dat moet anders, vindt staatssecretaris Tamara van Ark. Zij past daarom de Wet kinderopvang aan.

Gezinnen waarvan één ouder werkt en de andere langdurig ziek thuis zit en een permanente zorgindicatie heeft in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz), hebben nu geen recht op kinderopvangtoeslag. Van Ark noemt het ‘onrechtvaardig’; toch geldt deze regel voor naar schatting enkele duizenden gezinnen.

Kosten kinderopvang
Momenteel zijn deze gezinnen aangewezen op de gemeente voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Gemeenten geven de tegemoetkoming op basis van een sociaalmedische indicatie (SMI). Zij stellen zelf de regels rond SMI vast en kunnen hier maatwerk in bieden.

Per 1 januari 2021
Ouders komen tot nu toe alleen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag als beide partners werken of als een van hen of beiden een opleiding volgen of een traject naar werk. Het kabinet breidt het recht op kinderopvangtoeslag waarschijnlijk per 1 januari 2021 uit voor deze huishoudens, zodat ook zij recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit staat in de Verzamelwet Kinderopvang, die Van Ark openstelt voor internetconsultatie.

Zwangere vrouwen
Een andere wetsaanpassing betreft zwangere vrouwen die kort voor of kort na de bevalling werkloos raken. Zij kunnen in de huidige situatie niet optimaal gebruikmaken van de doorlooptermijn van drie maanden van het recht op kinderopvangtoeslag, waarin zij nieuw werk kunnen vinden. Dit omdat zij tien weken, vlak voor en de bevalling, geen werk mogen verrichten voor een werkgever. Die gaan af van de drie maanden waarin zij nieuw werk kunnen vinden. In de nieuwe situatie kan het recht op kinderopvangtoeslag worden verlengd, zodat altijd sprake is van een zoektermijn naar werk van drie maanden.

Wetsvoorstel
Staatssecretaris Van Ark zal naar verwachting het wetsvoorstel voor de zomer naar de Tweede Kamer sturen. De wet zal mogelijk per 1 januari 2021 in werking treden, maar dat is afhankelijk van een eventuele implementatietermijn om de wijzigingen in de uitvoering door te voeren.